Marino Magiliani

Non solo gli uomini, anche le cornacchie hanno avuto un 'infanzia.

“ La conca del tempo ” Elio Lanteri

De vlucht van de kolibri

De vlucht van de kolibri

Serena Libri - 2010

Angst en onraad in guur Ligurië Romans van Mario Magliani en Francesco Biamonti lijken geschreven door het landschap zelf Ook al mist Ligurië de bestseller-flair van Sicilië en Milaan, de streek is een literatuur-genieke plek, blijkt uit twee romans. De kolibrie is bij machte om in razende beweging op één en dezelfde plek te blijven. Zo snel slaat het vogeltje met zijn vleugels dat zijn beweging onzichtbaar wordt. Hij hangt stil in het niets. Een wondertje. De roman van Marino Magliani heet in vertaling De vlucht van de kolibrie – een gezegende vondst. In het origineel luidt die Vier dagen om niet te sterven, en die negeert de lichtheid van het verhaal. Ja, de roman vertelt over een doodzieke man. Ja, die man krijgt zeven dagen verlof van zijn langdurige gevangenisstraf (cocaïnesmokkel) om zijn moeder te begraven. En ja, die man plant een wanhoopsactie om de dood te snel af te zijn. Allemaal zwaar en naar. En toch, deze Gregorio zweeft. In de zin van ‘ontsnapping’ is zijn vlucht gedoemd te mislukken. Maar opstijgend, vliegend en zwevend overtreft hij zichzelf. Hij wordt een kolibrie: razend, gewichtloos, schijnbaar ontdaan van ballast. Een wondertje. Even. De vlucht van de kolibrie vraagt zich af of het afscheid voor altijd mogelijk is. Aanvankelijk schoorvoetend, maar allengs gretig stelt het vast dat je ver kunt komen met je schepen achter je te verbranden en dat het niettemin op niets uitloopt. Een definitief afscheid maakt te verdrietig. Het bestaat niet, er valt niet tegenop te vliegen. Wie dat beseft, wint het leven terug dat hij vergokte en verloor. Voor dat besef er is, heeft Marino Magliani veel overhoop gehaald. Zijn hoofdpersoon Gregorio is een linke sjacheraar die samen met zijn vriend, een verwarde archeoloog, in Peru werd gezocht wegens grafschennis. De vriend verdween spoorloos, Gregorio bleef achter, verzwakt door malaria, en reisde met een partijtje drugs terug naar Rome – waar hij ogenblikkelijk werd ingerekend. Uit Peru arriveert, erg toevallig, het dagboek van de vriend. Gregorio leest het, wij lezen mee. Hij is onder de indruk, wij niet. Het is niet geformuleerd als de notities van een archeologische idealist die zichzelf niet meer in de hand had, maar als een avonturenroman met uitschieters à la de films van Indiana Jones. Wat er in de schaduw van de Peruaanse graftombes gebeurde, was wel zo aantrekkelijk als de koortsdroom van Gregorio, de ware toedracht doet weinig ter zake. Daaroverheen ligt het verhaal van een man die wordt geteletransporteerd naar zijn verleden, waar alles net even verschoven is, vergeleken met wat hij achterliet. Oude liefde is geroest, maar bestaat toch, oude vetes lijken versleten, maar ze zijn er, en hoe. Prachtig roept Magliani op hoe het leven zich aan Gregorio voordoet als de angstdroom waarin je eigen huis bewoond wordt door een ander, die jouw leven leeft, tussen jouw meubels, met jouw familie en, nog erger, terend op jouw herinneringen. Hij heeft maar vier dagen om maatregelen te nemen en hij is ziek. Onnadrukkelijk overvallen hem hitte-aanvallen; traag doordat zijn ziekte hem ook mentaal verteert. Wat hem redt, is zijn band met zijn land van herkomst: Ligurië, het barre kust- en bergland in het noorden van Italië, bepaald door de badplaatsen, van karakter voorzien door de zilte uitlopers van de Alpen. Het beduimelde Ventimiglia is de hoofdstad. De bonkige dorpen op de hellingen zitten vol met kwaad geweten – ze zijn verkwanseld aan de toeristen, profiteren van uitgebuite illegale immigranten. Magliani, afkomstig uit zo’n bergdorp, claimt de erkenning van Ligurië als literatuur-genieke plek, ook al mist het de bestseller-flair van Sicilië en Milaan, of van de Toscaanse Berlusconi-operette. Dromerig jubelend, altijd met één oog naar de grond die de Liguriër bepaalt, roept hij het landschap op. De spoorlijn langs de kust, de ezelpaden. De bewoners. Allemaal even hard, door de wind en door de kleine misdaad. Als edelfigurant introduceert hij ‘Francesco’, ‘de grensschrijver’, met wiens boeken Gregorio in de gevangenis zijn heimwee stilt. Magliani citeert hem, bijvoorbeeld: ‘Het was alsof de zon even trilde, wegschoof achter de geuren van de zee.’ De stijl is onmiskenbaar: hij had De vlucht van de kolibrie niet kunnen schrijven zonder het werk van de Ligurische schrijver Francesco Biamonti (1928-2001). Zijn drijven op de weemoed voor ‘een oneindige lieflijkheid die niemand zag’. Dat citaat haalde ik uit de adembenemende, recente vertaling van Biamonti’s Waaierwind. Dat kleine boek doet verslag van de nadagen van een oude ‘passeur’, een mensensmokkelaar, ‘de laatste getuige van een leven dat week’. De stijl van het boek wordt bepaald door diens kijk op het landschap (‘Bij elke bocht verandert de hemel’). Zijn ongeordende emoties sturen het verhaal. Dat kan daardoor niet anders dan, op driekwart van het verhaal, kiezen voor het perspectief van de solitaire vrouw die bij deze hoofdpersoon aanschoof, hem beminde en hem verliet. Waaierwind lijkt geschreven door Ligurië zelf.